Anton Valens, Meester in de hygiëne / Homme de ménage, un extrait

Dans la troisième novelle, le narrateur raconte son travail chez le cliënt Ripmeester. A un moment donné, il réçoit un coup de fil de son manager …

Ik hoorde het nieuws van Wittop. Ze belde met het bericht dat de huishoudelijke hulp aan de heer Ripmeester ten langen leste overgenomen zou worden door het personeel van Huize de Wielewaal. Joke Ripmeester had na lang wikken en wegen besloten dat het, gezien de achteruitgang van haar vader, beter zou zijn om hulp en mogelijkheden tot verpleging dichterbij te zoeken. Ik had flink de smoor in. Ik mocht Ripmeester graag en vond het zonde om hem kwijt te raken. Ik kende hem door en door. Zelf was hij faliekant tegen de gang van zaken. We konden er echter niets aan veranderen, zei Wittop, we stonden voor een voldongen feit. Hoezeer het Joke ook verdroot – ‘Ik weet hoe vader op hem gesteld is geraakt’ –, ze zag geen andere uitweg. Met de wetenschap dat het doek gevallen was, brachten Ripmeester en ik enige zwaarmoedige ochtenden door. Hij vertelde zijn verhalen, ik verrichtte somber gestemd mijn taken. Karweitjes die je, zolang ze eeuwig voort schijnen te duren, als walgelijk en beledigend voor je waardigheid ervaart (en dan doel ik bijvoorbeeld op het schoonmaken van een smerige wc-pot), worden in het licht van een aanstaand afscheid lichter en minder afstotend. Iets in je is er toch aan gehecht geraakt en dezelfde objecten die je eerder hard, lelijk en goor vond, worden als ze uit je leven dreigen te verdwijnen omkranst met een tere gloed. Hoewel er feitelijk weinig over te zeggen viel, spraken we wel over de aanstaande veranderingen. Hij stak zijn mening niet onder stoelen of banken, ik antwoordde dat ik machteloos stond.

J’appris la nouvelle par Wittop. Elle téléphona pour m’annoncer que le personnel de la Maison Le Loriot allait finalement prendre la relève pour l’aide ménagère dont bénéficiait M. Ripmeester. Après avoir longtemps pesé le pour et le contre, Joke Ripmeester avait décidé que, vu que son père déclinait, il était préférable de chercher une assistance et des offres de soins plus près. Ça me mit bougrement en rogne. J’aimais bien Ripmeester et je regrettais de le perdre. Je le connaissais par cœur. Lui-même était radicalement opposé au tour que prenaient les choses. Mais nous ne pouvions rien y changer, disait Wittop, nous étions placés devant le fait accompli. Bien que Joke le regrettât, elle aussi — “Je sais combien père s’est attaché à lui”—, elle ne voyait pas d’autre solution. Conscients que le rideau était tombé, nous passâmes, Ripmeester et moi, quelques matinées mélancoliques ensemble. Il racontait ses histoires, j’accomplissais mes tâches, l’humeur morose.  Les corvées qu’on considère comme répugnantes et dégradantes aussi longtemps qu’elles semblent devoir durer éternellement (et je fais allusion, par exemple, au récurage d’une cuvette de WC souillée) deviennent plus légères et moins repoussantes dans la perspective d’une séparation prochaine. Une partie de vous-même s’y est attachée, malgré tout, et les mêmes objets qu’on a d’abord trouvés durs, laids et ignobles, sont nimbés d’un halo attendrissant lorsqu’ils menacent de disparaître de votre vie. A la vérité, il y avait peu de choses à en dire, mais nous évoquions néanmoins les changements à venir. Il dit crûment ce qu’il en pensait, je répondis que je ne pouvais rien faire.

Anton Valens, Homme de ménage, p. 132 — traduction de Kim Andringa et Annie Kroon

Cliquez ici pour télécharger les extraits en pdf